![]() |
Ook in de kast zelf heerst nu ongeveer de buitentemperatuur maar de bijen kruipen dicht opeen in een bolvormige wintertros, ongeveer zoals pinguïns doen op de noordpool. Deze tros heeft een buitenmantel van roulerende, extra dicht opeengepakte bijen, alle met de kopjes naar het midden. Ze kruipen in de cellen van de raten en zitten dicht tegen elkaar samengepakt in de ruimten ertussen. Zo vormen ze een effectieve isolatiedeken die warmteverlies tegengaat.
Binnen die mantel moeten de bijen enige ruimte hebben om honing op te nemen, met hun vleugels lucht te circuleren en het eventueel al aanwezige broed te verzorgen. Het maakt wel verschil of er al een broednestje is of niet. Zo ja dan moet de nesttemperatuur op ca. 36 C gehouden worden, en anders kan de temperatuur in de tros naar beneden tot soms het uiterste minimum van ca. 18 C. Heel handig is het dus niet als een koningin zo vroeg al aan de leg is gegaan, veel imkers zien dit dan ook liever niet.
Hoe efficiënt ook, enig warmteverlies is er altijd dus moet er ter compensatie ook warmte worden gegenereerd. Dat doen de bijen binnen in de mantel door hun vleugelspieren razendsnel te bewegen, waarbij de vleugels zelf onbeweeglijk stil staan, iets wat ze ook gewend zijn om broed te verwarmen. De temperatuur van het borststuk kan dan oplopen tot ca. 40 C.
De keerzijde van het verhaal is dat er in een hete zomer juist warmte (en kooldioxide) moet worden afgevoerd. De kritische temperatuur is ook in dat geval weer die van het broednest: +36 C. De eerste maatregel is dat bijen buiten de kast blijven zodat hun eigen lichaamswarmte het niet nog erger maakt, je ziet ze dan buiten op de kastwanden zitten of in een flinke 'baard' aan de vliegplank hangen.
In de volgende stap vormen met hun vleugels waaierende bijen in de kast lange kettingen waarlangs de warme lucht richting de vliegopening wordt afgevoerd. Ook op de vliegplank zelf zie je ze dan nog waaieren. De snelheid van zo'n luchtstroom kan wel ca. 10 km/uur zijn. Als ook dat nog niet voldoende is wordt er actief warmte onttrokken door water te verdampen. Haalbijen worden dan ingeschakeld als waterdragers die soms wel een kilometer vliegen om hun tanks (de honingblaas) met water te vullen, dat in de kast door waaierende bijen wordt verdampt.
Ook in de winter is er water nodig, bijv. voor broedverzorging en om opgeslagen honing te verdunnen. Vaak volstaat dan het condenswater dat de bijen zelf produceren en dat in kleine druppeltjes neerslaat tegen de dakplank of de kastwanden. Imkers zullen dit soms bevorderen door plastic folie onder de dakplank te leggen, zodat alle condens de bijen ten goede komt.
(Bron: The Lives Of Bees, Thomas D. Seeley, 2019)


Geen opmerkingen:
Een reactie posten